Afbeelding: Misset AlgemeenAchtergrond

Dit zijn de 22 trends in de landbouw

Aan de markt ligt het niet, (bijna) overal is vraag naar en prijzen zijn hoog. Techniek ontwikkelt zich rap. Grootste uitdaging is om je plek als boer te behouden, want het is dringen in Nederland. De landbouw staat voor een herstructurering.
Boerderij publiceert elk jaar de belangrijkste bewegingen in de land- en tuinbouw. Bekijk hieronder de 22 trends voor dit jaar.

1 Prijsstijging niet overal


De verschillen in de prijsontwikkelingen tussen de verschillende markten zijn groot. Zo zijn slachtkoeien nog nooit zo duur geweest, maar zijn de prijzen van varkens, biggen en uien juist erg laag.

De slachtkoeienprijzen zijn historisch hoog. Voor een koe van O-kwaliteit staat de notering tussen € 3,50 en € 4,10 per kilo geslacht gewicht. Vorig jaar, na de klap van de lockdown en de daarmee samenhangende sluiting van de horeca, lag die prijs in januari zo’n € 1,40 per kilo lager. Een combinatie van factoren ligt hieraan ten grondslag. Door de wisselende ruwvoerkwaliteit en het dure voer blijven melkkoeien langer in de melkstal lopen. Ook Europees gezien is er een krapte aan melkkoeien, en kunnen de prijzen het hoge niveau makkelijk vasthouden.

Lees verder onder de grafieken.

Melkprijzen
De melkprijzen vertonen eveneens een stijgende tendens. Doordat de productiecijfers in de belangrijke zuivellanden Frankrijk, Duitsland en Nederland achterblijven, is er al een krapte sinds september en stijgen zuivelprijzen flink. De gemiddelde melkprijs in december 2021 lag zo’n € 9 per 100 kilo melk hoger dan in dezelfde maand van 2020. In het eerste kwartaal kan naar verwachting het huidige niveau gehandhaafd blijven. Echter, de keerzijde van de medaille is dat krachtvoer bijna 20% duurder is dan een jaar eerder. Kunstmest is dit jaar drie tot vier keer duurder dan in 2021. En ook de energiekosten overstijgen vele malen het niveau van een jaar eerder.

Kuikenprijs boven € 1 per kilo
Ook de opbrengstprijzen van vleeskuikens steken ver boven andere jaren uit. Dat komt door de krapte in het aanbod op de kuikenmarktDoor ruimingen vanwege vogelgriep vallen koppels uit en verstoren beperkingen in omliggende gebieden de aflever- en oplegmomenten op kuikenbedrijven. Slachterijen schrappen slachtdagen, of trekken de portemonnee om de gaten in de planning te vullen. De Barneveldse notering voor vrije kuikens steeg onlangs door de magische grens van € 1 per kilo levend gewicht. Een hoog niveau, de laatste keer dat het gebeurde was in week 29 van 2013. Toch springen vleeskuikenhouders geen gat in de lucht; door de hoge prijs van voer en energie levert de hoge opbrengstprijs nog steeds geen winst op.

Varken brengt minder op dan kip
De contractnotering voor vleeskuikens (VCN) bedraagt exclusief btw en inclusief toeslag € 0,935 per kilo levend gewicht. En daarmee brengt een kilo kip zelfs meer op dan een varken. Bij een gemiddeld aanhoudingspercentage van 70% voor een kuiken komt dat neer op een opbrengst van € 1,34 voor elke geslachte kilo. Het is een bedrag waar een vleesvarkenshouder momenteel onder zit.

Zo bedraagt de vleesvarkensnotering van Vion slechts € 1,28 per kilo geslacht gewicht. En dat is dan nog inclusief btw. Door de bank genomen komt daar nog wel 3 tot 4 cent toeslag bovenop. Gemiddeld komt de netto varkensprijs momenteel dus niet verder dan € 1,21 exclusief btw en inclusief toeslag.

Dat komt omdat op de varkensmarkt de verhouding tussen vraag en aanbod omgekeerd is aan die op de kuikenmarkt. Wegvallen van de export naar China trok een zware wissel op de afzet. En door de onzekerheid na varkenspestuitbraken in Duitsland legden vleesvarkenshouders daar minder biggen op, waardoor er meer in Nederland bleven. Er is daardoor veel meer aanbod in een geplaagde vleesmarkt die ook nog eens hinder ondervindt van de coronapandemie.

Aardappelen trekken aan, uien niet

In de akkerbouw trekken de aardappelprijzen aan, maar de prijzen voor uien willen niet meekomen. De fritesgeschikte aardappelnotering van PotatoNL staat sinds begin 2022 op ruim € 20 per 100 kilo voor aardappelen die in Nederland, Duitsland en België worden verwerkt. Dat niveau werd voor het laatst gehaald aan het eind van seizoen 2020-’21. De beschikbaarheid van kwalitatief goede aardappelen is momenteel beperkt, en dat zorgt voor hogere prijzen.

Niet alleen op korte termijn voelt de markt krap aan, ook op de langere termijn willen aardappelverwerkers meer aardappelen, omdat de wereldwijde vraag naar frites jaarlijks blijft groeien. Een groter aardappelareaal voor 2022 is echter niet vanzelfsprekend. De tarweprijzen staan op het hoogste niveau in minstens 15 jaar, en dat maakt het interessant voor akkerbouwers om komend jaar graangewassen in te zaaien. Daarbij zijn de kosten van onder andere gewasbeschermingsmiddelen, maar ook kunstmest, flink gestegen. Voor aardappeltelers is de keuze uit verschillende gewasbeschermingsmiddelen de laatste jaren geslonken, en daarmee stegen de kosten voor nog beschikbare middelen. Klimaatveranderingen zorgen voor toenemende weersextremen. Maar ook areaaluitbreiding op minder geschikte gronden voor aardappelen brengt meer risico’s met zich mee; gronden die droogtegevoelig zijn, of gevoelig voor wateroverlast. Daarbij zijn de energiekosten fors gestegen. Aan allerlei kanten stijgen de kosten, en het kan niet zijn dat deze kosten en risico’s grotendeels op het bordje van de boer terechtkomen. Mede daarom moeten de aardappelcontractprijzen voor 2022 wel omhoog, en aardappelverwerkers komen dan ook met hogere contractprijzen.

Uien

De prijzen voor uien blijven stabiel op een relatief laag niveau. Voor gele zaaiuien 60% grof liggen de prijzen in januari met € 10 per 100 kilo onder het meerjarengemiddelde. De afzet verliep de eerste helft van het afzetseizoen goed, maar er waren geen gaten in de markt die de uienprijzen een opleving gaven.

De verwerkingscapaciteit is groter dan de vraag, waardoor baalprijzen geen ruimte omhoog krijgen. Ook dat beperkt dit seizoen de mogelijkheid voor hogere telersprijzen. En de mindere kwaliteit van de uien draagt niet bij aan een prijsstijging. Gelukkig gaat veel daarvan naar Polen, waardoor de onderkant van de markt ‘verdampt’.

Daarmee zijn de verschillen in de prijsontwikkelingen tussen de verschillende markten groot. De kosten zijn overal gestegen, maar de opbrengsten komen niet in elke sector mee omhoog.

Ga naar begin van artikel


Supermarkt neemt regie


Het regent concepten in de voedingswereld. Overal worden ketens gevormd onder regie van de supermarkten.

Het plaatje van de voedselketen met strengen die de lijnen tussen verschillende schakels laten zien, zal menigeen niet onbekend zijn. De duizenden strengen die de boeren en tuinders vertegenwoordigen, richting de honderden leveranciers die zij beleveren, waarna uiteindelijk alles bij elkaar komt bij vijf grote inkooporganisaties. Om vervolgens weer uiteen te waaieren en miljoenen consumenten te bedienen. De machtspositie in de voedselketen van die vijf grote inkopers (Albert Heijn, Jumbo, SuperUnie, Aldi en Lidl) voor de Nederlandse retail is al lang een gegeven.

Waar het eerder echter vaak over prijsvorming in de keten ging in relatie tot die machtspositie, nemen de supermarkten de laatste jaren steeds meer de regie als het gaat om hoe dieren gehouden worden en hoe gewassen geteeld worden, voor de producten die zij afnemen. In alle sectoren regent het concepten: van Beter Leven tot On the way to PlanetProof. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, het plaatsen van afleidingsmateriaal in stallen; de supermarkt bepaalt steeds vaker de kaders – al dan niet onder druk van ngo’s en in gezamenlijkheid met de instanties achter deze keurmerken.

Vanaf 2023 alleen Beter Leven-kip

Overal worden ketens gevormd onder regie van de supermarkten. Niet langer zijn producten volstrekt uitwisselbaar, maar meer en meer wordt geproduceerd voor een specifieke keten. In de vleeskuikensector is deze ketenvorming het meest vergaand. Nu alle grote Nederlandse retailers hebben aangegeven vanaf 2023 alleen nog kip met minimaal een ster van het Beter Leven-keurmerk in de schappen te willen, moet op grote schaal in de sector omgeschakeld worden. Dat heeft vergaande consequenties in de structuur van de Nederlandse vleeskuikenhouderij, waar een soort schifting ontstaat tussen leveranciers voor de binnenlandse en buitenlandse markt.

Ook in landen om ons heen committeren supermarkten zich publiek aan deadlines. Zo kondigden de Belgische supermarkten Colruyt en OKay aan dat ze willen dat in 2026 hun kippenvlees voldoet aan de eisen van het Better Chicken Commitment.

Van eigen bodem

Positief voor de Nederlandse boer is dat veel van die concepten insteken op producten van Nederlandse bodem. Het betekent minder bewegingsvrijheid, maar kan ook plussen opleveren. Zo zagen melkveehouders die leveren voor het duurzame melkprogramma van Albert Heijn bij Royal A-ware en Zuivelcoöperatie DeltaMelk afgelopen jaar tweemaal hun premie verhoogd worden, om te voldoen aan nieuwe eisen zodat de AH-huismerkzuivel in 2021 klimaatneutraal kon worden. En pluimveehouders die aan diezelfde retailer leveren kregen dit najaar een brief dat zij een toeslag op de eierprijs krijgen (waarover eigenlijk vaste prijsafspraken gemaakt waren) omdat de voerprijzen zo exponentieel gestegen waren.

Ga naar begin van artikel


3 Liefst product van eigen bodem


‘5xD’ in Duitsland, ‘Nés, élevés, abattus, découpés et transformés’ in Frankrijk, en de ‘Beter voor‘-programma’s bij de Nederlandse Albert Heijn: het land van herkomst doet ertoe.

Chauvinisme rukt op in het vleesschap. In Nederland, maar ook in de landen om ons heen. Het zijn met name dierlijke producten waarbij de verwerkende industrie en winkels steeds meer nadruk leggen op het land van herkomst: vlees, zuivel, eieren.

Duitsland kent zijn 5xD (afkomstig van dieren die in Duitsland zijn geboren, opgefokt, gemest, geslacht en verwerkt), Frankrijk heeft zijn labels Viandes de France, waarbij Nés, élevés, abattus, découpés et transformés en France (geboren, gehouden, geslacht, uitgesneden en verwerkt in Frankrijk) centraal staat. Het is een trend die al aantal jaren gaande is. Niet voor niets besloten de Nederlandse ondernemers achter broederij OptiBrut enkele jaren terug hun nieuwe broederij net over de grens te zetten: zo konden ze kuikens leveren voor 5xD-pluimveevleesconcepten.

In de varkensmarkt neemt 5xD momenteel een enorme vlucht, nu enkele grote Duitse supermarkten (Rewe, Aldi en Lidl) hebben aangekondigd enkel nog varkensvlees van volledig Duitse herkomst in de schappen te willen.

Situatie Nederland
Ook in Nederland steekt bijvoorbeeld Albert Heijn in op zijn Beter voor Koe, Natuur & Boer-programma. Voor rundvlees is daarbinnen de doelstelling: toewerken naar 90% van de rundvleesproducten afkomstig van Nederlandse koeien, bij voorkeur van koeien met weidegang. Voor het kippenvlees onder hetzelfde label wil Albert Heijn in 2023 ook enkel nog kuikens betrekken van Nederlandse vleeskuikenhouders.

Voor Nederland-exportland is het niet per se een gunstige ontwikkeling. Nederland is de grootste vleesexporteur binnen de Europese Unie. En Duitsland met zijn 5xD is met afstand de belangrijkste bestemming voor Nederlandse ‘agri en food’-producten: in 2021 goed voor een kwart van de export.

4 Korte keten wint terrein


Steeds meer boeren verkopen direct aan de klanten, en dat wordt ook steeds gemakkelijker. In 2020 waren 3.401 bedrijven actief in de directe verkoop in de korte keten, blijkt uit cijfers van Wageningen UR. Er wordt vaker gekeken naar directe productverkoop als (extra) verdienmodel.

Aan de ene kant is de interesse vanuit consumenten voor lokale producten toegenomen sinds het begin van de coronapandemie. Aan de andere kant zie je dat ook de boeren steeds meer oren hebben naar het verkopen van eigen producten. Het wordt steeds makkelijker en minder tijdrovend om te beginnen in de korte keten. Met innovaties, zoals sociale media om eigen klantenkring op te bouwen, apps die de voorraad bijhouden en bedrijven die de logistiek en website uit handen kunnen nemen, is de drempel lager.

De verkopers van onbemande verkoopmachines zien de afzet naar boeren enorm toenemen. Die machines zorgen voor nog meer gemak bij de ondernemer omdat ze niet de hele dag op de winkel hoeven te letten, en je toch ook direct inzicht krijgt in wat er is verkocht.

Crowdfunding

Er komt steeds meer informatie beschikbaar over het succesvol ondernemen in de korte keten. Bij masterclasses en cursussen zien ze de belangstelling van geïnteresseerde boeren al jaren toenemen, en sinds de pandemie is die toeloop alleen maar groter geworden. Ook jonge boeren willen hun ondernemerschap laten zien, en kunnen dat op een relatief makkelijke manier doen in de directe verkoop, stelt onderzoeker van korte ketens Jan Willem van der Schans. Dat start vaak simpel met een product met weinig tot geen bewerking, zoals fruit, maar kan uitgroeien tot een reeks aan nieuwe producten waarvoor investeringen nodig zijn. In vergelijking met tien jaar geleden is dit makkelijker rond te krijgen, zegt Van der Schans. Enerzijds door banken, maar voornamelijk doordat consumenten ook graag willen bijspringen via bijvoorbeeld crowdfunding.

5 Minder gewasbeschermingsmiddelen


De druk op synthetisch-chemische gewasbeschermingsmiddelen dwingt telers en toeleveranciers meer strategisch te kijken naar inzet van biodiversiteit, precisie, mechanisch, veredeling en groene middelen.

Valse meeldauw in uien was altijd al een lastig te beheersen schimmel, maar door het verdwijnen van mancozeb uit het middelenpakket wordt dat nog lastiger. Naast andere beschikbare middelen was er altijd de breedwerkende deken van mancozeb om de schimmel onder de duim te houden. Te beginnen in 2022 moeten telers aan de slag met een degelijke valse-meeldauwstrategie. Eentje die slim is geformuleerd om resistentie-ontwikkeling van schimmelstammen tegen de nog wel toegelaten middelen te voorkomen. Ook in 2023 en daarna moet valse meeldauw nog bestreden kunnen worden. Voor de schimmel alternaria in aardappelen geldt min of meer hetzelfde; de uitdunning van het middelenpakket dwingt telers te gaan nadenken over een bredere en meer gedifferentieerde aanpak van de ziekte. Het wordt lastiger.

Verschraling middelenpakket

En dat zijn dan nog maar de schimmels. Experts in gewasbescherming zien door verschraling van het middelenpakket op korte termijn de grootste problemen ontstaan bij de insectenbestrijding. Juist bij insecticiden slaat het zogenoemde cut-off-principe in de Europese toelating van middelen hard toe. Als tijdens de beoordeling van een actieve stof blijkt dat die eigenschappen heeft die in aanleg ook voor mensen toxisch zijn, dan gaat die zonder meer in de ban.

Het is deze hazard based-wetgeving die maakt dat chemie­fabrikanten nieuwe actieve stoffen regelmatig niet eens ter beoordeling voor toe­lating aanbieden. Toch kansloos, zeggen ze. Met name gaat het dan om insecticiden. Over die hazard based-wetgeving; ook het begrip save by design doet hier zijn intrede. In kringen van gewasbeschermingsproducenten en -leveranciers wordt het ’potentieel schadelijk – dus meteen verbieden’ trouwens graag vergeleken met het gevaar van haaien. Haaien zijn gevaarlijk. Wie zwemt in de buurt van haaien loopt een behoorlijk risico te worden aangevallen. Blijf je echter uit het water, dan is het risico nul. Daarom niet de haai verbieden, is de redenering, maar het zwemmen in de buurt van haaien.

Neonicotinoïden
Hoe dan ook, het gevolg van de verschraling van de beschikbaarheid van chemische middelen is dat boeren en tuinders, net zoals ze dat moeten voor de niet meer toegelaten neonicotinoïden, op zoek moeten naar alternatieven. Dat kunnen mechanische alternatieven zijn, maar ook het gebruik van andere chemische/ synthetische of groene middelen, waarbij het nog meer aankomt op een precieze timing en toedieningstechniek. Ook resistentieveredeling kan een rol spelen, net als misschien inzichten die in proeven met strokenteelt worden opgedaan. De hoop is gevestigd op meer natuurlijke bestrijding en op voorkoming door meer biodiversiteit en gewasbarrières.

Maar meer dan ooit zal ook de vruchtwisseling worden ingezet als instrument om ziekten en plagen te beheersen. Of zelfs de grondbewerking. Als glyfosaat verdwijnt, heeft dat vergaande gevolgen voor de niet-kerende grondbewerking, die juist uit oogpunt van behoud van gezonde bodem zo in opkomst is.

6 Einde kooihuisvesting


Kooihuisvesting voor landbouwhuisdieren wordt uitgefaseerd. Veehouders moeten volgens Bert van den Berg van de Dierenbescherming zelf de regie nemen en niet op regelgeving wachten.

De Europese Commissie komt eind 2023 met voorstellen voor een wettelijk verbod van kooihuisvesting in de hele EU. Dit is het gevolg van het vorig jaar ingediende burgerinitiatief End of the Cage-Age. Doel van dit initiatief is een einde maken aan kooihuisvesting voor landbouwhuisdieren als varkens, pluimvee, kalveren en konijnen. Hoe snel de voorstellen daadwerkelijk tot wetgeving leiden, is nog niet bekend. Bert van den Berg, beleidsmedewerker bij de Dierenbescherming, stelt dat de verwachting is dat de overgangstermijnen in 2027 ingaan.

Vrijloopkraamhokken

Voor de varkenshouderij betekent het einde van kooihuisvesting dat kraamhokken omgebouwd moeten worden naar vrijloopkraamhokken en de zeugen in de dekstal los moeten. In de Nederlandse pluimveehouderij zijn sinds 2021 de traditionele verrijkte kooien verboden, koloniehuisvesting met meer kippen per hok en iets meer ruimte per kip is nog wel toegestaan. Echter, de Tweede Kamer heeft eind 2020 al een motie aangenomen om ook dit systeem uit te faseren. Voor de melkveehouderij zal de huisvesting van jonge kalveren in een eenlingbox of iglo aangepast moeten worden naar grotere iglo’s met ruimte voor meerdere kalveren.

Wacht niet op de Europese wetgeving

Van den Berg stelt dat de sectoren nu al het voortouw moeten nemen om ruim voor een eventueel verbod op huisvestingssystemen een alternatief te hebben: “Wacht niet op de Europese wetgeving en start nu al onderzoek en regel het zoveel mogelijk via de markt. Er lopen nu bijvoorbeeld al diverse proefprojecten rond vrijloopkraamhokken. De maatschappelijke druk is hoog en de Europese Commissie zit op de lijn van dierenwelzijnsorganisaties.”

7 Eiwit in voer afbouwen


Minder ruw eiwit in het melkveerantsoen is een middel om de stikstofuitstoot van de melkveesector te verlagen. Melkveehouders willen wel meewerken.

Onder het motto Wat er niet in gaat, komt er ook niet uit is de melkveehouderij al meerdere jaren bezig met minder eiwit voeren aan de koeien. Was vroeger 19% ruw eiwit per kilo droge stof in de melkveevoeding nog heel gewoon, nu ligt dat rond de 17%. En het moet nog iets lager. Er zijn meerdere initiatieven die zich hierop richten. Zo heeft de Coalitie Toekomstbestendige Melkveehouderij, bestaande uit LTO Nederland, het Nederlands Agrarisch Jongerencontact, de Nederlandse Zuivelorganisatie en Rabobank, op 7 juni 2021 aangegeven aan de slag te willen met mest verdunnen, meer weidegang en vooral met minder eiwit in het voer.

Haalbaarheid

En melkveehouders willen daar ook best aan meewerken, zo blijkt uit de animo voor deelname aan verschillende projecten. In september 2020 zocht Netwerk Praktijkbedrijven veehouders. Binnen korte tijd waren er 116 bedrijven geselecteerd uit de vele aanmeldingen. Tien daarvan vormen de ‘onderzoeksbedrijven’ die de haalbaarheid en inpasbaarheid van maatregelen bedoeld voor reductie van stikstofuitstoot toetsen. Nog eens 30 demonstratiebedrijven gaan deze getoetste maatregelen toepassen en finetunen, waarna 75 ambassadeursbedrijven volgen. Eind 2024 moeten de uitkomsten er zijn.

Een tweede, meer recent, project is Koe en eiwit. Net voor kerst 2021 werd de werving gestart. Een week later waren er al genoeg aanmeldingen binnen voor een goede selectie uit verschillende typen bedrijven en grondsoorten. De 125 geselecteerde bedrijven krijgen intensieve begeleiding vanuit het hierboven genoemde Netwerk Praktijkbedrijven. Doel van Koe en Eiwit is optimalisatie van het melkveerantsoen bij verlaging van het ruweiwitgehalte tot 155 gram ruw eiwit per kilo droge stof.

8 Meer hoogwaardige producten uit mest


Mede gedwongen door de markt zoeken mestverwerkers naar mogelijkheden om hoogwaardiger eindproducten te maken en kosten te drukken. Ze hebben de markt mee omdat kunstmest duur is.

Mestverwerkers onderzoeken de mogelijkheden om de marktwaarde van hun eindproducten te verhogen. Dat kan onder meer door de dikke fractie verder te drogen en tot korrels te persen. Een andere optie is de dunne fractie verder te ontwateren, zodat een concentraat ontstaat met veel hogere gehalten stikstof en kali. Op deze toer zitten mestverwerker Vlako in Overloon en maatschap Verhoeven in Valkenswaard. Ze passen daarvoor membraandestillatie toe. Vlako kan concentraat maken met 25 kilo stikstof per ton en 32,6 kilo kali per ton.

Door de hoge energieprijzen hebben circulaire meststoffen, zoals mineralenconcentraat, de wind in de rug. Rundveehouders en akkerbouwers zoeken naar alternatieven voor de peperdure kunstmest. Er meer vraag naar mineralenconcentraat dan aanbod, laten mestverwerkers weten. Uit de recent verschenen studie Evaluatie van verwerkingsinstallaties voor mest en co-vergiste mest door Wageningen ER blijkt ook dat er genoeg vraag is naar mineralenconcentraat. Alleen de uitrijkosten zijn hoger dan van kunstmest. Met het extra ingedikte concentraat wordt het nadeel van hoge uitrijkosten deels tenietgedaan.

Krimp veestapel

De mestverwerkers zijn ook genoodzaakt om hoogwaardiger producten te maken, die meer geld opbrengen. De kostprijs moet namelijk omlaag. De onderzoekers van Wageningen ER stellen vast dat de poorttarieven onder druk staan door de dalende kosten voor de afzet van onbewerkte mest. De veestapel in Nederland krimpt, zodat het mestaanbod ook afneemt. Veehouders met een overschot kunnen in het groeiseizoen de mest vaker goedkoper onbewerkt afzetten in akkerbouwgebieden dan leveren aan een verwerker.

De afzetkosten van de dikke fractie zijn de afgelopen jaren ook flink gedaald, blijkt uit het rapport en ervaren verwerkers. Enige jaren geleden werd € 25 per ton betaald voor de afzet van de dikke fractie. Dat tarief zit nu onder de € 20 per ton. Het opwaarderen naar korrels is mogelijkheid, mits goedkope (rest) warmte beschikbaar is. Het poorttarief voor de productie van hoogwaardige, circulaire meststoffen zit tussen de € 25 en € 30 per ton. De hogere marktwaarde van de meststoffen woog tot voor kort niet op tegen meerkosten de bij de productie komen kijken. Door de hoge energie en grondstoffenprijzen wordt dit anders. Ook raken gebruikers van circulaire meststoffen steeds meer overtuigd van de werking ervan en doen herhalingsaankopen.

9 Grondbewerking wordt minder intensief


De grond minder intensief bewerken is goed voor de bodem. Akkerbouwers gaan daarom minder ploegen. Financiële voordelen komen pas op langere termijn naar voren.

In de zoektocht naar een beter bodembeheer gaan telers hun grond minder of minder intensief bewerken. Minder bewerken is geen doel op zich, maar vaak de uitkomst van de zoektocht naar mogelijkheden om de gewasproductie op peil te houden of te verbeteren. Binnen de steeds strengere bemestingsnormen en de rem op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen om in te kunnen grijpen, wordt dat steeds lastiger.

Minder of anders bewerken vraagt veel flexibiliteit van de ondernemer. Het is niet alleen maar minder of een andere grondbewerking uitvoeren, maar ook het tijdstip waarop en met welke machine is anders. Telers op de klei bijvoorbeeld ploegen hun grond traditioneel in de herfst. De trend is echter om na de oogst groenbemesters te telen en deze zo lang mogelijk laten staan. Deze groenbemesters zorgen voor extra aanvoer van organische stof, beschermen de grond tegen slemp, voeden het bodemleven en bufferen mineralen. Door ze in de herfst al onder te ploegen worden de voordelen van deze gewassen maar deels benut. Reden voor telers om te zoeken naar een ander systeem van grondbewerking. Welke machines passen daarbij en welke groenbemester is voor welk volggewas het meest geschikt?

Twee langjarige projeten
Wageningen UR onderzoekt in twee langjarige projecten in Vredepeel op zand en in Lelystad op klei en in Valthermond op dalgrond de effecten van niet-kerende, minimale grondbewerking op de verschillende bodemfuncties.

De ontwikkeling in opbrengsten blijkt sterk afhankelijk van bouwplan en gewaskeuze, bij fijnzadige en onkruidgevoelige gewassen zijn de opbrengsten lager dan bij een ploegsysteem. Op klei verbeteren de structuur en de waterhuishouding. Op zand- en dalgrond is dat effect niet gevonden, maar de onderzoekers geven daarbij wel aan hieraan nog maar weinig metingen gedaan zijn. Ook is er bij een minder in­tensieve grondbewerking een hogere soortendiversiteit en meer microbieel bodemleven gevonden. Er is een trend naar lagere nitraatuitspoeling en meer stikstof in de bodemvoorraad. Op de kleigrond in het onderzoek is een tendens tot een hogere koolstof vastlegging ofwel een stijging van het organische stofgehalte. Op zand- en dalgrond is dat effect tot tot op heden nog niet gevonden.

De onderzoekers verwachten dat door verbeterde zaaitechnieken, gewasrestenbeheer en vruchtwisseling nog wel betere resultaten behaald kunnen worden.

10 Druppelirrigatie ook in ‘gewone’ jaren


In buitenteelten kunnen meer verfijnde drainage- en irrigatiesystemen wateroverlast en -tekorten beter aan. Voor druppelbevloeiing komt daarbij dat die ook in normale jaren de teelt perfectioneert.

Als het afgelopen jaar niet zo nat had uitgepakt, was het helemaal een gekkenhuis geweest met de aanschaf van druppelirrigatie. Dat zeggen ze bij toeleverancier Van Iperen, die erover adviseert en die ook praktijkonderzoek financiert. De belangstelling voor wat al sluimerend op gang was gekomen, kreeg in de droge zomers 2019 en 2020 een enorme impuls. Individuele boeren experimenteren ermee; niet op stukjes van 1 hectare, maar ineens op percelen van 5 of 10 hectare.

Het weer is in de buitenteelten sinds mensenheugenis een bron van onzekerheid en van zorg geweest. Maar inmiddels zijn aard en de frequente van de extremen (veel te nat en veel te droog) zodanig dat de waterhuishouding er niet meer tegen opgewassen is. Voor zulke extremen zijn drainagesystemen niet ontworpen. Nog vóór oude drainage is versleten, worden opnieuw drains gelegd. Dit keer op een onderlinge afstand van maar 5 à 6 meter. Vaak gecombineerd met peilsystemen om gewassen in het groeiseizoen van vocht te voorzien via de drains. Drainagebedrijven hebben goed gevulde orderportefeuilles.

Druppelslangen

Aan de kant de toediening van water maakt de druppelirrigatie een grote vlucht. Met druppelslangetjes zijn planten op ieder moment en zonder enige moeite van water te voorzien. Eenmaal aangelegd is aanzetten voor een kleine, precieze gift slechts een kwestie van een druk op de knop; met vochtsensoren in de grond kan dat trouwens ook automatisch. Het werkt dus volstrekt anders dan beregenen met de haspel, waarmee je vanwege het werk op onaangename tijden vaak te lang wacht.

Om de jaarlijkse aanleg en het opruimen van de kostbare druppelslangen te vermijden, wordt ook wel gekeken naar de aanleg van slangetjes onder de ploegdiepte. Een nadeel is dat plantjes er dan niks aan hebben in de kritische kiemfase.

11 Werken met data landt op boerenbedrijf


Geautomatiseerd werken met (big)data komt dichter bij het boerenbedrijf. Het vertrouwen groeit dat de brij aan data die boeren verzamelen, onvermoede nieuwe inzichten gaat opleveren.

Het sturen van bedrijfsprocessen op basis van data krijgt op het boerenbedrijf voet aan de grond. Sowieso in redelijk overzichtelijke een-op-eenrelaties zoals melkgift/krachtvoergift, of satellietdata over bebladeringsindex gekoppeld aan spuitdosering. Maar inmiddels gaat het ook om data in de zin van big data; de ongelofelijk grote en ongestructureerde brij aan gegevens die door steeds meer sensoren alsmaar groter wordt.

Artificial Intelligence

Daarmee groeit de kans dat – naast genoemde een-op-eenverbanden – computers in die brij onvermoede patronen ontdekken, waar boer of adviseur normalerwijze nooit achter waren gekomen. Daar kunnen nuttige dingen tussen zitten om teelt of houderij mee te verbeteren. Ook via AI (= artificial intelligence = kunstmatige intelligentie = zelflerende systemen) kan erop worden voortgeborduurd.

Er wordt al een hele hoop verzameld. Vanuit het veld leveren sensoren in bodem, trekkers, spuitmachines et cetera al veel data. Satellieten leveren om de paar dagen gewasscans. Vervolgens is daar de opbrengstmeting op oogstmachines, maar ook de terugkoppeling door de afnemer van steeds gedetailleerdere beoordeling van de productkwaliteit.

Ook wordt anno 2022 de koe meer en meer behangen met sensoren, tot aan sensoren toe die in bolussen worden ingegeven om het pensproces te monitoren. Net buiten de koe is de melkstroom door de melkmachine een voortdurende bron van informatie.

Een betekenisvolle ontwikkeling in dit verband is dat toeleveranciers – die direct naast de boer staan – investeren in dat proces van opslag- en analyse van data. Net zoals de leergang Data & Technologie deze winter van de stichting Boer&Data dat is. Speciaal bedoeld voor boeren die de boot niet willen missen en willen aanhaken bij koplopers.

12 Sterkere positie tegen de overheid


Krijgt de burger een gelijkwaardiger positie in een rechtszaak tegen een overheidsinstantie? Als het aan Raad van State-voorzitter Bart Jan van Ettekoven ligt wel.

In rechtszaken tussen een burger tegen een overheidsorgaan is geen sprake van een gelijkwaardige juridische ‘gevecht’. De overheid heeft de tijd, het geld, de beste juristen en gunstige wetgeving ter beschikking in de ‘strijd’ tegen de burger. Dit kwam pijnlijk naar voren in de kindertoeslagenaffaire. De titel van het eindrapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag: ‘Ongekend onrecht’, spreekt boekdelen. In begin 2021 stak de voorzitter van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, Bart Jan van Ettekoven, de hand in eigen boezem. In een opmerkelijk artikel ‘Tussen wet en recht’ in het Nederlands Juristenblad (NJB) schrijft de RvS-voorzitter dat het tijd voor zelfreflectie is. Te lang is klakkeloos het veel te strenge en onevenredige overheidsbeleid gevolgd.

Herstel fout in lopende zaak

Om de ongelijkheid verder te verkleinen stelde Van Ettekoven begin dit jaar in het actualiteitenprogramma Nieuwsuur voor nog een stap verder te gaan. Ook de burger zou de mogelijkheid moeten krijgen om een fout of een onduidelijkheid in een lopende zaak te herstellen, en niet alleen de overheidsinstantie zoals dat nu het geval is. Als de rechter een fout in een overheidsbesluit ontdekt kan er een tussenuitspraak gedaan worden waarin wordt geformuleerd wat gedaan moet worden om die fout te herstellen. De Algemene wet bestuursrecht biedt die mogelijkheid. Vervolgens wordt men veelal alsnog in het gelijkgesteld.

De RvS-voorman stelt nu voor ook procederende burgers die mogelijkheid te geven. In zo’n situatie zou de rechter kunnen aangeven welke aanvullende informatie hij of zij wil om een betere afweging te maken. Of rechters deze optie krijgen hangt uiteindelijk van de wetgever af.

13 Focus op gezondheid

Dat groente en fruit gezond zijn, is geen trend. De meetbaarheid van gezondheid is echter absoluut in opmars.

Consumenten zijn steeds bewuster met voeding bezig, ingegeven door allerlei initiatieven die vallen onder gepersonaliseerde voeding, apps die helpen te eten en drinken wat je nodig hebt. Daarvoor is veel informatie nodig. Over de consument en over de voedingsmiddelen.

Alleen het label ‘gezond, want rijk aan vitamine C’ is niet meer genoeg. Zoals gezondheidsclaims van voedingsmiddelen via een langdurig proces moeten worden aangetoond, gaat het er ook steeds meer naartoe dat we willen weten wat er precies zit in groente en fruit. De urgentie van gezondheid neemt dus toe.

Ook de plantenveredeling mikt op gezondere groente en fruit. De paarse Redi-broccoli van veredelaar Bejo is hiervan een mooi voorbeeld, want deze zou net weer een stuk gezonder zijn dan de toch al gezonde groene broccoli. En duurzamer, want hij kan eenvoudig van kop tot staart worden genuttigd.

Gezond product op veld, gezond product voor consument

“Het veredelen op gezondheid is zeker iets dat blijft”, zegt Daniëlle Bruin van Bejo. “Eigenlijk in de breedste zin van het woord; gezond product op het veld (denk aan ziekteresistenties), gezond eindproduct voor de teler (met een goede opbrengst), gezond product voor de consument.”

Groenten zijn allemaal gezond, stelt Bruin, maar elk gewas en soms zelfs ras heeft zijn specifieke inhoudsstoffen. Claims zijn echter moeilijk te maken. Nieuwe technieken helpen daarbij.

Brightlands Campus Greenport Venlo meldde onlangs dat de ontwikkeling van een kleine, goedkope biosensor in een ver stadium zit. Met die meettechnologie kunnen telers van groenten en fruit tijdens het productieproces meten hoe het ervoor staat met de vitamines in de voedingsmiddelen en dit gehalte zelfs stabiel verhogen. Deze meettechniek zou een mooie doorbraak kunnen zijn.

14 Robot krijgt voet aan de grond


Afgaand op de aantallen veldrobots die in 2020 en 2021 in de praktijk in bedrijf waren, is het gebruik ervan in een jaar tijd verdubbeld. Niet elke robot is geschikt voor de Nederlandse praktijk.

Dertig jaar na de commerciële introductie van de melkrobot, is robotmelken in Nederland bijna het dominante melksysteem. Eind 2021 meldde stichting KOM (Kwaliteitszorg Onderhoud Melkinstallaties) dat de visgraatmelkstal met 4.776 stuks nog nipt het aantal bedrijven met een melkrobot (4.679 stuks) overstijgt. De melkrobot is het enige melksysteem dat in absolute aantallen nog groeit. De introductie ervan in 1992 kwam overigens bijna tien jaar nadat de eerste koe in 1983 werd gemolken door een
melkrobot op de toenmalige praktijkschool in Oenkerk (Fr.).

In die jaren werd ook al volop gepionierd met veldrobots, met name voor onkruidbestrijding. De oudste veldrobotfabrikant, het Franse Naïo, bestond afgelopen jaar echter pas tien jaar. In 2013 was Naïo wereldwijd het eerste bedrijf dat een veldrobot op de markt bracht. Van die robot, de Oz, waren er eind 2021 160 operationeel. De Deense robotfabrikant FarmDroid had op dat moment wereldwijd de meeste veldrobots van één specifiek model operationeel: 200 stuks van de FD20, die kan zaaien en schoffelen.

Praktijkdoorbraak aanstaande

Alle voortekenen zijn er dat 2022, na een lange aanloop, hét jaar wordt waarin veldrobots en autonome trekkers écht op boerenbedrijven aan de slag gaan. Ook op de Nederlandse. De overnames en samenwerkingen die trekkerfabrikanten de afgelopen jaren deden zijn daarvoor duidelijke voortekenen. CNH Industrial nam een belang in de fabrikant van elektrische autonome trekkers Monarch Tractor, en het nam Raven Industries over. Agco investeerde onder meer in Appareo en Greeneye, stuk voor stuk jonge bedrijven met soft- en hardware voor smart farming en robotica. John Deere nam Bear Flag Robotics over, een start-up die bestaande trekkers ombouwt tot robottrekkers. En uitgerekend op de Consumer Electronics Show (CES) begin januari in Las Vegas, introduceerde John Deere z’n eerste marktrijpe, autonome 8R-trekkerserie. Die komt dit jaar al in de Verenigde Staten op de markt. Kubota nam onder meer stuurautomaatfabrikant AgJunction over, en Claas investeerde afgelopen jaar in de Nederlandse robottrekker start-up AgXeed.

Er zijn talloze marktonderzoeksbureaus met ambitieuze rapportages over de groei(potentie) van veldrobots. Echter vooral in waarde, en minder vaak in aantallen. Die laatste zijn wel af te leiden uit de gegevens die Missets magazine Future Farming verzamelt voor zijn veldrobotcatalogus. Daaruit blijkt dat wereldwijd het aantal operationele veldrobots in 2021 verdubbelde (+107%) ten opzichte van 2020. De gegevens (zie kader hieronder) laten ook zien om welke categorieën robots het gaat. Dat wil niet zeggen dat die robots ook geschikt zijn voor de Nederlandse (terecht) veeleisende praktijk. Bovendien blijkt het veel lastiger om bijvoorbeeld twee onkruidbestrijdingsrobots met elkaar te vergelijken dan twee schoffelmachines achter de trekker, en zijn ze lang niet altijd geschikt (te maken) voor de Nederlandse praktijk.

15 Waterstof veelbelovend


Het opwekken van waterstof op het boerenbedrijf met eigen zonnestroom zou eens twee vliegen in een klap kunnen slaan, met het oog op het volle energienet.

Landbouwmachines die op waterstof draaien, zitten nog volop in de ontwikkelingsfase. Maar de schone brandstof is veelbelovend. Het opwekken van waterstof op het boerenbedrijf met eigen zonnestroom kan een aantrekkelijke optie zijn.

Het aantal zonnepanelen op daken en akkers blijft rap toenemen, tot een niveau dat het stroomnet alle geleverde kilowatt-uren niet meer aankan. Op verschillende plekken in het land zit het net ‘verstopt’, het verzwaren van aansluitingen is niet langer mogelijk. Diverse netbeheerders investeren grote bedragen in verzwaring van het net, maar dat duurt nog jaren.

Leveringszekerheid

Netbeheerder Tennet waarschuwt voor ‘grote risico’s voor de leveringszekerheid’ als Nederland steeds meer koerst op zonne- en windenergie, omdat energiecentrales op fossiele brandstoffen worden gesloten. Voor de levering van zonne- en windenergie ben je immers afhankelijk van het weer. De piekproductie van zonne-energie valt in de zomermaanden tussen 11.00 en 15.00 uur. Niet een periode dat ook het verbruik van stroom groot is. Dus is er volop onderzoek gaande hoe je die stroompiek het best kunt inzetten. Een van de oplossingen is om met de overtollige elektriciteit waterstofgas te produceren. Dat kun je opslaan, in tegenstelling tot stroom.

Internationaal wordt veel verwacht van landbouwmechanisatie waarbij diesel is ingeruild voor waterstof. Vooral grootschalige akkerbouwbedrijven zouden brood zien in zo’n omslag. De eerste grote combines op waterstof zijn al aan het werk op bedrijven in bijvoorbeeld Australië. Waterstoftrekkers zijn door meerdere fabrikanten aan het publiek getoond en vinden her en der aftrek. Ook met het oog op de hoge brandstofprijzen waar 2022 mee begon, waarvan de verwachting is dat die niet zomaar gaan dalen.

16 Groei biologisch nog steeds beperkt


De boodschap vanuit Brussel is helder. Het biologisch landbouw­areaal in Europa moet komende jaren groeien naar 25% in 2030. Aan deze gezamenlijke ambitie mogen de lidstaten een eigen invulling geven. Ook Nederland werkt aan een actieplan.

Biologisch groeit, maar tot nu toe vooral in omliggende landen. In Nederland is deze trend tot op heden beperkt zichtbaar. In 2020 lag het biologisch areaal in Nederland op 4,1%. Een jaar eerder was dit 3,8%. Ook in de jaren daarvoor is het areaal maar mondjesmaat toegenomen. Ter vergelijking: het EU-gemiddelde lag in 2019 op 8,5%.

Biologisch wordt gezien als vorm van kringlooplandbouw, een duurzame manier van landbouw die kan helpen in het realiseren van de klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Niet onbelangrijk daarin is dat biologisch het enige keurmerk is met een Europees wettelijk kader en een bewezen verdienmodel. In die zin logisch dat de Commissie kiest om biologisch onderdeel te maken van de Europese duurzaamheidsagenda.

Stimuleer aanbod en vraag biologisch

Opvallend is dat Nederland sinds 2011 geen nationale strategie meer kent om het biologische areaal te vergroten. Voor de zomer moet duidelijk zijn hoe de overheid de biologische sector wil aanjagen. Van dwang zal geen sprake zijn, zo liet Bernard van der Horst, projectleider op het landbouwministerie, al doorschemeren. Hij voelt meer voor stimulering van aanbod en vraag met de nadruk op laatstgenoemde. Als de markt vraagt om meer biologisch product, dan volgt de rest als vanzelf, zo is de gedachte. Uiteindelijk bepaalt volgens hem de politiek welke maatregelen er daadwerkelijk gaan komen, maar ook daar lijkt weinig draagvlak voor dwingende wet- en regelgeving.

Dat biologisch in Nederland gaat groeien, staat gezien de huidige inspanningen, als een paal boven water. Of de groei van biologisch ook in Nederland een echte trend gaat worden, zal de tijd leren.

17 Ledenfinanciering op de schop


FrieslandCampina heeft de aanvoer van melk gekoppeld aan de inleg van geld. Het leverde veel discussie op, maar nadenken over de financiering gaat ook bij andere coöperaties spelen.

Geld steken in de coöperatie of in je eigen bedrijf. Voor leden van coöperaties is het een oud, maar altijd nog bestaand dilemma. Als het noodzakelijk is voor de afzet van je product lijkt het een duidelijk belang, zeker als er weinig alternatieve afnemers zijn. Maar het ligt anders als het gaat om een coöperatie die voer levert of uitgangsmateriaal dat je ook voor een vergelijkbare prijs bij een ander kunt inkopen. Dan is de binding doorgaans minder sterk, en de bereidheid om in een coöperatie te investeren minder.

Ontwikkelingen zoals een mogelijke krimp van de veestapel, aanpassingen in de teelt (minder vaak aardappelen bijvoorbeeld) of alternatieve eiwitten krijgen vrijwel zeker invloed op productievolumes. Dat maakt het voor coöperaties en hun leden steeds belangrijker om na te denken over de financiering en andere afspraken tussen leden en hun coöperaties.

Felle discussies

Bij FrieslandCampina is de financiering flink op de schop gegaan afgelopen jaar. Onder meer door het invoeren van een koppeling tussen de melkleverantie en het geld dat een lid in moet leggen. De aanpassingen vanaf 1 januari 2022 zijn onder meer bedoeld om de scheefgroei tussen financiering en melkleverantie weg te nemen. Het gaat om forse bedragen. Afgesproken is een inleg van 8 cent per kilo. Voor een lid dat 1 miljoen kilo melk levert, komt dat neer op € 80.000. Voor leden die dat bedrag toch al in het bedrijf hadden zitten in de vorm van leden-obligaties een heel andere afweging dan voor de melkveehouder zonder inleg in het zuivelbedrijf. Het nieuwe beleid leverde in ieder geval felle discussies op en was een belangrijke reden voor het vertrek van bestuurders en mogelijk honderden leden. Hoe het allemaal uitpakt moet nog blijken.

Meer bedrijven

Bij FrieslandCampina speelde nog meer dan het koppelen van melkleverantie aan financiering. Bijvoorbeeld de vraag hoe om te gaan met het geld dat gestopte leden in het bedrijf hebben zitten. Als leden stoppen en hun aandelen of kapitaal op naam te gelde willen maken, moeten de blijvers dat willen en kunnen betalen. Dat speelt bij andere bedrijven ook. In de zuivel en in andere sectoren. Daar komen nieuwe dilemma’s bij, ook voor coöperaties waar leden weinig of geen geld ingelegd hebben. Bijvoorbeeld als een coöperatie wil investeren in producten en markten die niet direct zijn gebaseerd op het product van de leden. Denk aan zuivelvervangers of alternatieven voor vlees, suiker en aardappelzetmeel.

18 Koolstof: kassa voor boer en klimaat


Bedrijven in de agroketen springen in het gat om kilo’s bodemkoolstof om te zetten in keiharde euro’s. Het is een van de manieren waarop de landbouw bij kan dragen aan de landelijke klimaatdoelen.

De landbouw kan netto koolstof vast gaan leggen en de sector kan (mede) op deze manier bijdragen aan de landelijke doelen om klimaatverandering tegen te gaan. Er is een groeiend aantal initiatieven om CO2 uit de lucht om te zetten in bodemkoolstof, het belooft boeren een verdienmodel én betere bodemgezondheid. Koolstofboeren, zowel melkveehouders als akkerbouwers krijgen experimenteerruimte, grote spelers in de agroketen als Rabobank melden zich als partner om de negatieve uitstoot van CO2 te verkopen aan uitstotende bedrijven.

Het principe is vrij eenvoudig, groeiende gewassen nemen CO2 op uit de lucht via fotosynthese. De achtergebleven plantenresten worden door het bodemleven verder verwerkt, waardoor het gehalte organische stof in de bodem stijgt. De maatregelen passen prima bij waar veel telers toch al aan werken: grotere klimaatrobuustheid, betere bodemvruchtbaarheid en meer biodiversiteit.

Verhogen waterpeil veengrond

Niet-kerende grondbewerking, meer blijvend grasland en meer vaste mest uitrijden zijn de veelgenoemde landbouwkundige maatregelen die de boer kan nemen om meer koolstof vast te houden in de bodem. Voor veengrond komt daar het verhogen van het waterpeil bij. Veen oxideert en klinkt in als het droog komt te liggen. In veenweidegebieden in het westen en het noorden van het land werken boeren in projecten met namen als Valuta voor Veen, boeren die het waterpeil verhogen voor een vergoeding. De bedragen beginnen bij zo’n € 40 per ton CO2 en zijn daarmee nog niet kostendekkend voor boeren.

Kringloop stikstof

Het verhogen van het organischestofgehalte in de bodem heeft ook effect op de stikstofkringloop, ziet een recente studie van Wageningen Environmental Research naar de potentie van koolstofvastlegging in de landbouw. De stikstofkringloop heeft namelijk ook effect op de emissie van een ander broeikasgas uit de landbouw: lachgas (N2O). Lachgas heeft het broeikaseffect van ongeveer 300 keer dat van 1 kilo­gram
CO2. De emissie van lachgas in de landbouw is het product van microbiële processen. Gemakkelijke afbreekbare organische stof is een energiebron voor zulke denitrificerende bacteriën, zien de Wageningse onderzoekers. Desalniettemin is de netto-winst voor het klimaateffect nog altijd positief, becijferen deze onderzoekers. Hoe effectief, hangt af van de gemaakte keuzes door de akkerbouwer of melkveehouder. Het vervangen van drijfmest door vaste mest of compost leidt tot minder emissie van lachgas, terwijl het vervangen van kunstmest door vaste mest juist kan leiden tot meer emissies.

19 Voorzichtige opmars van de veldboon


De vraag naar lokale, plantaardige eiwitten vanuit de voedingssector neemt toe. ‘Oude bekende’ de veldboon wordt gezien als meest kansrijke eiwitgewas in Nederland.

De afgelopen jaren nam het areaal sojabonen in Nederland fors af. Het liep terug van 540 hectare in 2018 naar 80 hectare vorig jaar volgens voorlopige cijfers van het CBS. Daarmee is de Green Deal Soja uit 2016 – die in een ambitieus areaal van 10.000 hectare soja in Nederland voorzag – ver uit beeld geraakt.

Tegelijkertijd is de ambitie om meer eiwitrijke gewassen in Nederland te gaan telen alleen maar sterker geworden. Vanuit de Europese Unie is de wens minder afhankelijk te worden van de import van eiwitrijke gewassen en meer zelfvoorzienend worden. Iedere lidstaat geeft daar individueel invulling aan. In de Nederlandse Nationale Eiwitstrategie staat dat onder andere ingezet wordt op de teelt van typisch Nederlandse eiwitrijke gewassen.

Veldbonen worden in deze context vaak genoemd. Dit gewas wordt dan ook wel gezien als het meest kansrijke eiwitgewas voor Nederland. De veldboon is geen onbekende. In de jaren tachtig werd zo’n 13.000 hectare geteeld. De jaren daarna liep het areaal fors terug.

Veldbonen uit het buitenland zijn goedkoper

Nu maakt de veldbonenteelt weer een voorzichtige opmars: van 360 hectare in 2015 naar 1.482 hectare vorig jaar. De toenemende vraag uit de voedingssector naar plantaardige eiwitten biedt kansen. Producenten van voedingsmiddelen merken toenemende aversie tegen soja en zetten in op andere grondstoffen en korte ketens voor bijvoorbeeld vleesvervangers.

Een belangrijke factor is de prijs. De teelt mag dan geen groot probleem zijn, de Nederlandse veldbonen moeten wel genoeg opbrengen. Veldbonen uit het buitenland zijn goedkoper en daarom zijn de Nederlandse bonen nog niet aantrekkelijk. Korte ketens waarin hierover afspraken worden gemaakt en waarin de meerwaarde van de bonen uit Nederland tot uiting komt, bieden mogelijk soelaas.

20 Meer aardappelen nodig


Er zijn steeds meer aardappelen nodig. Hoewel corona voor een stilstand heeft gezorgd blijft de jaarlijkse wereldwijde vraag naar frites groeien.

De aardappelsector herstelt van de coronacrisis, wat overigens moeizamer gaat dan verwacht. Tijdens de eerste coronalockdown waren aardappelen door alle onzekerheden niet te slijten. Gelukkig is de wereldwijde vraag naar frites ondertussen boven verwachting goed aangetrokken.

Aardappelverwerkers investeren in meer verwerkingscapaciteit om ook in de toekomst aan de groeiende wereldwijde vraag naar frites te blijven voldoen. Maar zonder aardappelen, en dus ook telers, kan de industrie niet groeien.

Sinds eind seizoen 2020-2021 zijn aardappelprijzen naar een hoger niveau getrokken. Beperkt aanbod van kwalitatief goede aardappelen maakt dat in januari 2022 prijzen voor fritesgeschikte aardappelen naar € 20 per 100 kilo zijn gegaan. De aardappelbedrijven trekken flink aan de telers en verhogen de contractprijs voor oogst 2022 met gemiddeld € 2,50 tot € 3 per 100 kilo. De vraag is of dat de gestegen kosten dekt.

Graan of aardappelen telen?

Feit is dat verschillende factoren maken dat telers in een gunstige onderhandelingspositie zitten voor het vasteprijscontract van fritesaardappelen, want de verwerkers willen niet achter het net vissen. De grondstofprijzen zijn de afgelopen jaren fors gestegen. De relatief hoge graanprijs maakt dat het voor telers interessant is om in plaats van aardappelen bijvoorbeeld graan in te zaaien. De strijd om de hectares landbouwgrond is daardoor belangrijk. Want zo zijn ook de bijproducten prijzig, waardoor sommige telers in West-Europa ervoor kiezen om mais in te zaaien zodat ze komend jaar minder bijproducten hoeven aan te kopen voor vee. Het is voor telers daarom dit seizoen dan ook uitermate interessant om goed door te rekenen wat de verschillende gewasopbrengsten onderaan de streep betekenen.

21 Biobased: profiteren van overgang naar natuurlijke grondstoffen


Boeren profiteren van de overgang naar natuurlijke grondstoffen. Maar er moeten knelpunten worden opgelost, zegt voorzitter Willem Sederel van de stichting Circular Biobased Delta.

Een van de trends waar boeren van kunnen profiteren is de overgang van fossiele naar natuurlijke grondstoffen. Die overgang is echter niet zomaar gemaakt, heeft voorzitter Willem Sederel van de stichting Circular Biobased Delta ervaren. “In 2009 testten een aantal bedrijven of reststromen van de agrobedrijven konden dienen als grondstof voor de chemische bedrijven. Dat viel behoorlijk tegen. Je kunt niet zomaar een natuurlijke vezel nemen en die verwerken in een kunststof. De productieapparatuur moet worden aangepast. En natuurlijke vezels hebben andere eigenschappen dan vezels die zijn gemaakt via chemische processen. Natuurlijke vezels kunnen slechter tegen warmte, bevatten vocht, zijn minder stabiel en kunnen aan elkaar plakken. Het grote voordeel van dit traject was echter dat de chemische en de agrarische sector elkaar leerden kennen. Dat heeft er toe geleid dat we nu, 12 jaar later, mooie biocomposieten en bioplastics kunnen maken.”

In Circular Biobased Delta werken bedrijven en kennisinstellingen samen met de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland om grondstoffen voor de chemie en materiaalsector te ontwikkelen op basis van biomassa. Het idee in 2009 was dat aardolie duur zou worden, zegt Sederel. “In 2008 kostte olie $ 150 dollar per vat. Door de gevolgen van de financiële crisis zakte dat naar $ 29 in 2014. Alle businessplannen konden de prullenbak in.”

Vergroening en CO2-rechten

Biobased heeft niet alleen een technische en economische basis. Volgens Sederel draait het in de procesindustrie om vergroening. “Bedrijven die dat niet doen redden het op termijn niet. Maar de economische basis blijft ook. Een CO2-recht (= 1 ton CO2) kostte 8 jaar geleden € 3 tot € 5. Begin dit jaar was dit € 80 en ik verwacht dat een CO2-recht op termijn meer dan € 100 gaat kosten. Met biobased grondstoffen kunnen bedrijven de CO2-voetafdruk verlagen.”

De biobased toepassingen richten zich op een aantal producten. Dat zijn pulp en papier. Daarnaast wordt in de bouw steeds meer hout gebruikt in plaats van beton of staal, waarbij koolstof lang wordt vastgelegd. In Zweden komt de hoogste houten wolkenkrabber ter wereld. Ook wordt biomassa omgezet in energie, denk aan het vergisten van mest en agro-reststromen. Zo is Cosun één van de grootste producenten in Nederland met de omzetting van bietenreststromen naar groen gas.

Palmolie

Biomassa wordt ook steeds meer gebruikt als grondstof voor materialen en chemische producten. Sederel noemt dit de meest interessante toepassing, waar de meeste innovatie gebeurt. “Chemische bedrijven doen steeds meer met koolhydraten, oliën en vetten. Die kun je in Nederland ook uit gewassen halen, zoals graan, bieten, mais, koolzaad en lijnzaad (vlas). Het hoeft dus geen geïmporteerde palmolie te zijn, waar veel om te doen is vanwege de duurzaamheidsaspecten. Ook worden gebruikte oliën, zoals frituurvet, ingezet.”

Sederel ziet vier knelpunten in de verdere overgang naar een biobased economie, gebaseerd op natuurlijke grondstoffen.

  1. “Het overheidsbeleid moet de overgang meer stimuleren. De jonge biobased industrie kan het anders niet opnemen tegen de bestaande fossiele bedrijven. Ook van belang is een level-playing-field binnen de biobased sector. Er zit bijvoorbeeld wel subsidie op energieopwekking, maar niet op biobased materialen of biochemie.”
  2. Het tweede knelpunt is de beschikbaarheid. Bedrijven willen een gegarandeerde aanvoer van grondstoffen, afgedekt met langetermijncontracten. Dat kan bij natuurlijke grondstoffen lastiger zijn. Door biomassa eerst te verwerken tot grondstoffen als suiker of diksap die langer kunnen worden opgeslagen, is dat probleem te ondervangen.
  3. Verder ziet Sederel als knelpunt de financiering. “Biobased bedrijven moeten veel geld steken in ontwikkeling en het testen van nieuwe technieken. Er is een lange aanloop voordat een winstgevende activiteit kan ontstaan. Dat maakt financiering lastig.
  4. Het vierde knelpunt is dat nieuwe productieketens moeten worden opgezet, die met elkaar gaan samenwerken.”

Gebruik landbouwgrond voor biobased

Een argument dat soms tegen de biobased economie wordt gebruikt, is dat landbouwgrond gebruikt wordt voor andere doeleinden dan voedselproductie. Sederel: “Vruchtbare landbouwgrond moeten we vooral gebruiken voor voedselproductie. Maar alleen afval en reststoffen leveren onvoldoende biogrondstoffen voor de biobased economie. We hebben daar landbouwgrond voor nodig. Ik koppel dit ook aan de eiwittransitie. Als we meer overstappen van dierlijke op plantaardige eiwitten, dan komt ook grond vrij (meestal de minder vruchtbare grond) voor de productie van snelgroeiende gewassen zoals miscanthus, bamboe en bomen zoals de populier. Die moeten we dan niet alleen voor energiedoeleinden gebruiken, maar vooral voor de cellulose, hemicellulose en lignine als biogrondstoffen en biomaterialen.”

22 Veehouderij krimpt, veehouderijen groeien


Krimp en tegelijk schaalvergroting. Lijkt tegenstrijdig, toch is dat wat er gaande is in de veehouderij in Nederland. Wel met verschillen per sector.

Schaalvergroting, dat moet. Sinds jaar en dag geldt dit fenomeen als een soort natuurwet in de landbouw, zeker in de veehouderij. Wijkers gaan voor de blijvers, kleintjes maken ruimte voor de groeiers. Dat niet alleen, zonder stoppers is er geen groei mogelijk voor de blijvers. Dat er niet voor ieder bedrijf een opvolger is, klinkt altijd sneu. Maar het is nooit echt een probleem geweest, want er zou ook geen ruimte zijn als iedere boerenzoon of dochter een eigen bedrijf zou willen.

De achterliggende economische wetmatigheid is dat een bedrijf altijd moet groeien qua economische omvang. Als je die groei niet kunt vinden in een grotere meerwaarde van de producten, dan moet je wel meer van hetzelfde gaan produceren. En dat is precies wat er altijd gebeurde in de veehouderij. De grafiek toont de schaalvergroting, uitgedrukt als aantal dieren per bedrijf (en grosso modo dus per inkomen) over de afgelopen twintig jaar. Geïndexeerd, welteverstaan, om ze vergelijkbaar te maken.

Lees verder onder de grafiek.

Geïndexeerd aantal dieren per bedrijf per sector. Opvallend is de steile lijn in de varkenshouderij, vooral de zeugenhouderij. De ontwikkelingen in de pluimveehouderij zijn heel anders.

Een paar dingen valt op. Ten eerste de in de gegevens over de varkenshouderij. Zowel de aantallen vleesvarkens als de aantallen zeugen per bedrijf vertonen de sterkste groei van alle sectoren. Wat de grafiek niet laat zien, maar wat zich wel laat raden, is een even sterke daling van het aantal bedrijven. Van de ruim 2.000 zeugenbedrijven in 2001 zijn er nu nog 600 over. Van de 2.570 vleesvarkensbedrijven zijn er nog 1.125 over.

Sanering

Deze afname komt niet alleen door schaalvergroting, er is ook nog eens een sanering overheen gegaan. Die is nu nog gaande, en staat ook de melkveehouderij te wachten. De sanering schept op de afzetmarkt ruimte voor de blijvers, maar maakt de groei in productieruimte lastiger. Toch kunnen saneringsregelingen statistisch gezien wel eens een impuls voor de schaalvergroting betekenen, omdat vooral de kleinere bedrijven hierdoor versneld afbouwen. Maar dat wil nog niet per se zeggen dat grotere bedrijven er sneller door gaan groeien, zeker niet als productierechten van deelnemers komen te vervallen.

De saneringsregeling in de varkenshouderij is nu gaande, andere opkoopregelingen zullen volgen. Onbekend is nog hoe omvangrijk die worden, en welke effecten ze zullen hebben op de totale productieruimte. Maar krimp is zeker.

Pluimveehouderij anders

Wat ook opvalt, is de vrij vlakke lijn in de pluimveehouderij. Hier gaat de schaalvergroting kennelijk iets minder snel. De vleeskuikenhouderij is zelfs als enige sector stabiel wat het aantal bedrijven betreft, en het aantal vleeskuikens per bedrijf nam zelfs iets af. Inspelen op verduurzamingseisen, en dan met name welzijnsconcepten, is hierbij een belangrijke factor. Denk aan langzamer groeiende soorten vleeskuikens, en de houderij van scharrel- uitloop- en andere concept-leghennen. Je zou kunnen zeggen dat groei in deze sector niet meer te vinden is in uitbreiding van de productie, maar in verdieping.

Melkvee

In de melkveehouderij is deze trend nog niet merkbaar aan de cijfers, net zo min als in de varkenshouderij. In de melkveesector speelt wel iets anders, waardoor de lijn in de grafiek eigenlijk te vlak is. Schaalvergroting in de melkveehouderij uit zich ook in een sterk gestegen melkproductie per koe. Het aantal koeien per bedrijf is in twintig jaar bijna verdubbeld van 57 tot 108 stuks. De door de bedrijven behaalde opbrengsten en kosten stegen veel harder: van gemiddeld € 150.000 kosten in 2001 naar ruim € 400.000 gemiddeld in 2021. De opbrengsten stegen gelukkig mee, zij het lang niet elk jaar even hard.

Beheer
WP Admin